November bij de Trevi-fontein. Een wat sombere novemberdag. Ben voor de zoveelste keer en het zoveelste jaar hier. Altijd druk. Gezellig. Mensen die de romantiek van deze plaats zoeken en hem later nog een keer willen beleven. Daarom rug naar de fontein, een muntje in de rechterhand over de linkerschouder, zo de plomp in. En dan is men verzekerd van terugkeer naar deze stad. Ontelbaren willen dit kennelijk. De bodem van de fontein is bezaaid met muntjes. En dat is dan nog maar van maximaal een paar dagen. De gemeente Rome haalt deze fontein wekelijks leeg. Voor voedsel aan daklozen. Zo gaat althans het verhaal.
Een baardige onverlaat wringt zich een weg. Nors beweegt hij zich tussen de blije en opgewekte toeristen. Opvallend boers en lomp. In zijn hand een lange metalen stok. Een antenne lijkt het wel. Aan het uiteinde een grijpertje. Een blij ogend, tenger Aziatisch meisje wordt ruw weggeduwd. Grijpertje heeft zijn oog op een muntstuk van één euro in de fontein laten vallen. Alles moet wijken. Geconcentreerd tracht hij het blinkend stukje geluk te bemachtigen met zijn instrument. Ja, gelukt! Een volgende toerist wordt grommend aan de kant geduwd. Het grijptoneel herhaalt zich. Dan een gelukkig lachend stelletje voor een selfie. Ook oppleuren. Of anders maar het water in. Het voltrekt zich allemaal recht voor me. Zit te genieten van het onschuldige Trevi-plezier. Maar erger me aan Grijpertjes gedrag. Ik bedenk me dat het allemaal zoveel minder erg zou ogen als hij de Trevi-toeristen zou respecteren. Nu plompt hij maar raak en heeft hij overduidelijk last van hen. En heeft zijn eigen oplossing. Van onder mijn hoed kijk ik naar hem. Hij voelt zich bekeken. Ziet mij en kijkt terug. Ik kijk streng en schud afkeurend nee. Grijpertje bindt niet in. Vindt kennelijk dat ik onrechtmatig zijn inkomstenbron bedreig. En begint tegen mij uit te pakken en te gebaren. In een compleet onverstaanbaar brabbeltaaltje. Alsof ik de kwaaie peer ben. Grijpertje drukt op mijn rode knop. Ik zeg niet al te zacht in het Nederlands dat hij maar beter kan gaan. Ondersteun dat met een wijzende arm. Zie dat hij me maar al te goed begrijpt. Toch geen aanstalten. Ik roep direct naar de politie die actief achter mij tegen hun surveillancewagen hangt. Het waakzame Italiaanse blauw ontwaakt. Ziet het tafereel en komt in beweging. Grijpertje ook. Hij snelt de trappen op. Boven slipt hij en struikelt bijna. Een slap stick en ik glimlach. Grijpertje zoekt verongelijkt brabbeltalig een goed heenkomen. Wakend blauw zet voor de formaliteit nog 10 passen. Keert dan terug in hun eerdere, ogenschijnlijk waakzame stand by modus. Blauw en Grijpertje waren bekenden van elkaar, was mijn conclusie. Mijn bijdrage in de slap stick was gering. Te gering om ieder zo zijn rol te laten spelen. En ik heb nog niet eens zelf op die knop gedrukt. Was slechts toeschouwer, ten hoogste figurantje op de achtergrond, de trigger. No more no less. Ik merk dat mijn rode knop meewarigheid, medeleven en haast medelijden in mij heeft opgeroepen. Wat maakt het ook uit? Ieder speelt zijn rol. Is zoals hij is. Op het toneel van het leven, of in de zaal. Het is spel. Blauw (ont)waakt, Grijpertje graait. En ik sta erbij en kijk ernaar.