Anekdote: “Prijs de Heer”

Een studiereis. En een regenachtige novembermaand. Normaal alleen door Rome dolen. Vertrouwde kerken in, gebouwen uit, musea doorstruinen. Maar ook naar nieuwe gebouwen, parken en musea. Op ontdekkingsreis. Als Captain Kirk van starship Enterprise: “to go boldly where no man has gone before”. Dit keer was “Captain Kirk” niet alleen. Hij had een reisgenote. Een heel goede vriendin. Gezellig en aangenaam gezelschap. En niet in de laatste plaats vanwege haar gevoel voor droge humor. Een echte nuchtere Achterhoekse. Altijd in voor practical jokes en rake opmerkingen. Never a dull moment met haar. En dat bleek ook weer op deze reis. Het olifantje van Minerva had ze al geïmiteerd. En stapels broodjes in een bakkers vitrine gefotografeerd om nog dagenlang na te kwijlen bij deze foto.
Zo kwamen Captain Kirk en zijn metgezellin bij de Santa Maria in Ara Coeli. Een prachtige oude Franciscaner kerk op de heuvel van het Capitool. Opgetrokken uit restanten van oude tempels uit de klassieke oudheid, zoals die van Juno Moneta. Allemaal verschillende, antieke zuilen die het middenschip scheiden van de zijbeuken. En uiteraard met de bekende Bambino uit olijfhout. Deze Mariakerk is erg geliefd bij bruidsparen. Veel huwelijksvoltrekkingen dus. En daar was een zanger zich aan het voorbereiden op mogelijk een daarvan. Op de hoge preekstoel stond de Aziatische tenor prachtig Mozart te vertolken. Het Laudate Dominus galmde samen met het orgel door de kerk en de Oudheid. Een stroom gouden noten twinkelde als sterrenstof. Niet goed genoeg. Een nerveus gebarende tweede Aziaat in de kerk brak het hemelse geluid abrupt af. Gedwee klom onze tenor naar beneden. Onverstaanbaar kreeg hij op zijn falie. Geslagen klom hij weer omhoog. Het orgel zette in. En het hemelse geluid lokte opnieuw de Heer. Weer niet goed genoeg. Hoogst geïrriteerd werd de brave zanger naar beneden gesommeerd. Zo ging het maar door. Onze tenor werd telkens kleiner. Wij snapten er niets van. Het klonk telkens toch geweldig, prachtig? Mozart zou deze vertolking zeker ook goedgekeurd hebben. Kirk en companion hadden met de tenor te doen. Een stoutmoedig plan drong zich aan hen op. Kort overleg en “witte rook”. Een mentale reddingsactie moest het worden. Daar stonden ze, big smile en onschuldig de handen op de rug. Met geduldige belangstelling bleven ze wachten op een hernieuwde maar bij voorbaat toch al afgekeurde poging. Onze aziatische dwerg strompelde deemoedig weer de preekstoel trap op. Het orgel klonk en de hemel opende zich andermaal. Ook nu werd hij door Aziaat 2 wild gebarend onderbroken. Meteen barstten de samenzweerders los in een enthousiast applaus. Scandeerden “Bravissimo, ancora, ancora!!!” Aziaat 2 werd nog ziedender dan hij al was. Tierend en gebarend naar het sabotage duo. Maar de zingende dwerg groeide zienderogen. Glimlachte gelukzalig, handen gevouwen, dankbare blik omhoog. Voldoening, toch nog goedkeuring. Tja, niet van Mozart. En helemaal al niet van zijn ziedende coach. Maar van twee rugzaktoeristen op gymschoenen. Die nu gniffelend de kerk uitslopen. Een als door de hemel gezonden duo. De hemel zij dank! Laudate Dominus! Prijs de Heer!

Anekdote “The man with the golden stick”

“Onder Rome begint Afrika” is een Italiaans gezegde. Maar er is in het zuiden van Italië wel meer anders dan in het noorden. En dat zou ook ik merken. Het was een warme septemberdag toen Pompeji op het programma stond. We waren na een bustrip van drie uur uit Rome aangekomen. Een snelle lunch en dan de Porta Marina binnen. De oudheid tegemoet. De groep was nog niet klaar of ik zocht buiten onze gids Giovanni op. Hij zat met een drietal locals op leeftijd te keuvelen. Op een bankje onder een grote parasol. Viermaal gemiddeld 75 jaar. Giovanni merkte mij op. Stelde me aan zijn keuvelgenoten voor. En ik werd met een big smile voorgesteld als “the boss from holland”. Ik gaf allen een hand en aanhoorde hun namen. Een trok meteen mijn aandacht. Massimo. Alle andere gezichten en namen vervaagden meteen weer. Alsof ik in een droom in een diepe kuil zonk en mijn omgeving rond mij tollend wegviel. Ik keek in de kille poelen van Massimo. Achter meekleurende glazen in een goudkleurig montuur. En die poelen keken terug. Verstijfd keek ik naar zijn breed grijnzende mond. Een gouden snijtand. Groen camel kleurig geblokt colbertje op een licht camel pantalon met scherpe vouw. Zijn beide bruine handen gevouwen. Als voor een gebed, leunend, nee, loerend over de gouden knop van een zwarte wandelstok. Grote gouden zegelringen aan beide handen. “Martino, mi amico” fluisterde hij, wat lijzig raspend. Nooit zijn grijns uit het oog verliezend. Ik liet me inpalmen. Vergat bewust mijn tijd en doel. Gefascineerd door “wat” dáár tegenover mij zat. Mijn nekharen overeind, de rillingen over mijn rug, alert. Op het ergste voorbereid. Was dit film? Werkelijkheid en fictie versmolten. Een dinosaurus uit een ver land en verre tijd. De grijns bleef mij toelachen. Eindelijk reageerde ik. Vroeg of zij al lang vrienden waren. De zon speelde door de blaadjes heen over zijn zwijgende grijns. Meer dan een halve eeuw, from the good old times, grijnsde Massimo eufemistisch. Zag al beelden van samenzweringen, afpersen en bloedige afrekeningen door mijn hoofd tuimelen. Ik huiverde. Onbeweeglijk bleef Massimo mij biologerend aankijken. Taxerend. Als een slang naar zijn prooi. Ja, zei ik en herpakte me, goede vriendschap is het allerbelangrijkste dat er is. Ik was ontsnapt, geen prooi meer. Massimo had het meteen gezien. Knikte bijna onzichtbaar, bewonderend: “Va bene, Martino.” In alle betekenissen van dit korte italiaanse zinnetje. Ik speelde mijn tweede en laatste troef: “È un onore di conoscerti.”. Hopende dat mijn gebrekkige italiaans nu niet faalde. Tikte met mijn rechter wijsvinger als groet tegen mijn hoed, knikte en liep weg. Giovanni achter mij aan. Braaf. Zich uitermate goed bewust van wat hier had plaatsgevonden. Massimo bleef me onbeweeglijk nakijken. Anachronistische clash of cultures. Langzaam trok de kilte weg. De film was afgelopen, de herinnering bleef zich herhalen. Een warme septemberdag. In Pompeji. Vlakbij Afrika. Of daar ergens tussenin.

Anekdote “Luciano”

Ik kom al jaren in Rome, als gids. Altijd in hetzelfde hotel. Een echt familiehotel in het centrum van Rome. Drie sterren. Keurig schoon, betrouwbaar, vriendelijk. Een hotel met een menselijk gezicht. Ik ken inmiddels zo’n beetje alle wels en wees van iedereen. Van de kamermeisjes tot de baliemedewerkers en de eigenaar zelf. Allemaal vriendelijk, behulpzaam. Zonder uitzondering. Ook Luciano. Een van de oudgedienden. Van het eerste uur. Kent de klappen van de zweep en “zijn” gasten. Betrokken en meer dan bereid tot een praatje. Luciano komt uit Libanon. Heet eigenlijk geen Luciano. Hij heeft mij zijn echte naam wel eens genoemd. Klonk arabisch. Heb hem gehoord en was hem meteen alweer kwijt. Ik houd het daarom bij Luciano. Zoals ieder ander. En hijzelf ook. Luciano is ooit eens getrouwd geweest. Heeft ook een teenage dochter. Met suikerziekte. Dat kost hem veel geld maar daarover klaagt hij niet. Heeft dat voor haar over.
Ik leerde hem wat beter kennen rond 2010. Toen de bankencrisis het toerisme in Italië flink pijn had gedaan. Ook het hotel had te lijden van wegblijvende toeristen. Werktijdverkorting voor het personeel achter de balie was een van de maatregelen. Dus minder salaris. Maar altijd nog beter dan ontslag redeneerde ik. Luciano had er toch geen goed woord voor over. Want naast minder salaris kwam ook meer administratief werk. En daar had Luciano een broertje dood aan. Breeduit deed hij zijn beklag bij mij, die hij als zijn vertrouweling zag. Een beetje ongemakkelijk voelde dat wel. Als gasten deden we tenslotte zaken met zijn baas. Maar ik heb het altijd bij me gehouden. Discreet. Luciano ging in deze onrechtvaardigheid volledig op. Maakte zich enorm druk. Niet goed voor je hart, suste ik. Kalmeerde hem. Tussen zwart en wit ligt een hele wereld aan grijs. Luciano onvermurwbaar. En keer op keer kwam hij erop terug. Het raakte hem. Alsof hij persoonlijk beledigd was. Ik mocht deze brompot met zijn hart van goud. Ook al reageerde hij narrow minded. Maar dat was hij beslist niet.
Twee jaar geleden kwam ik in november weer in Rome. Somber weer, net niet druilerig. Geen Luciano. Ik kreeg snel het nieuws van enkele weken eerder mee. Luciano was op een oktoberochtend dood aangetroffen. Door dochterlief in de woonkamer. Hartinfarct. Wat een schok! Een dreun! Sowieso voor haar. Voor iedereen. Na weken proefde ik nog de bedrukte sfeer in het hotel. Een open plaats, een wond. Die moest echt nog helen. Door de tijd. Ook bij mij. Ik mocht wel zeggen! Maak je niet druk. Slecht voor je hart. Ik mis Luciano. Elke keer weer als ik in Rome kom. Geen leuk verhaal. En toch vertel ik het. Voor wie? Voor degene die hem kende. Degene die dit leest. Voor mezelf. En voor hem. Luciano.

Anekdote “Grijpertje”

November bij de Trevi-fontein. Een wat sombere novemberdag. Ben voor de zoveelste keer en het zoveelste jaar hier. Altijd druk. Gezellig. Mensen die de romantiek van deze plaats zoeken en hem later nog een keer willen beleven. Daarom rug naar de fontein, een muntje in de rechterhand over de linkerschouder, zo de plomp in. En dan is men verzekerd van terugkeer naar deze stad. Ontelbaren willen dit kennelijk. De bodem van de fontein is bezaaid met muntjes. En dat is dan nog maar van maximaal een paar dagen. De gemeente Rome haalt deze fontein wekelijks leeg. Voor voedsel aan daklozen. Zo gaat althans het verhaal.
Een baardige onverlaat wringt zich een weg. Nors beweegt hij zich tussen de blije en opgewekte toeristen. Opvallend boers en lomp. In zijn hand een lange metalen stok. Een antenne lijkt het wel. Aan het uiteinde een grijpertje. Een blij ogend, tenger Aziatisch meisje wordt ruw weggeduwd. Grijpertje heeft zijn oog op een muntstuk van één euro in de fontein laten vallen. Alles moet wijken. Geconcentreerd tracht hij het blinkend stukje geluk te bemachtigen met zijn instrument. Ja, gelukt! Een volgende toerist wordt grommend aan de kant geduwd. Het grijptoneel herhaalt zich. Dan een gelukkig lachend stelletje voor een selfie. Ook oppleuren. Of anders maar het water in. Het voltrekt zich allemaal recht voor me. Zit te genieten van het onschuldige Trevi-plezier. Maar erger me aan Grijpertjes gedrag. Ik bedenk me dat het allemaal zoveel minder erg zou ogen als hij de Trevi-toeristen zou respecteren. Nu plompt hij maar raak en heeft hij overduidelijk last van hen. En heeft zijn eigen oplossing. Van onder mijn hoed kijk ik naar hem. Hij voelt zich bekeken. Ziet mij en kijkt terug. Ik kijk streng en schud afkeurend nee. Grijpertje bindt niet in. Vindt kennelijk dat ik onrechtmatig zijn inkomstenbron bedreig. En begint tegen mij uit te pakken en te gebaren. In een compleet onverstaanbaar brabbeltaaltje. Alsof ik de kwaaie peer ben. Grijpertje drukt op mijn rode knop. Ik zeg niet al te zacht in het Nederlands dat hij maar beter kan gaan. Ondersteun dat met een wijzende arm. Zie dat hij me maar al te goed begrijpt. Toch geen aanstalten. Ik roep direct naar de politie die actief achter mij tegen hun surveillancewagen hangt. Het waakzame Italiaanse blauw ontwaakt. Ziet het tafereel en komt in beweging. Grijpertje ook. Hij snelt de trappen op. Boven slipt hij en struikelt bijna. Een slap stick en ik glimlach. Grijpertje zoekt verongelijkt brabbeltalig een goed heenkomen. Wakend blauw zet voor de formaliteit nog 10 passen. Keert dan terug in hun eerdere, ogenschijnlijk waakzame stand by modus. Blauw en Grijpertje waren bekenden van elkaar, was mijn conclusie. Mijn bijdrage in de slap stick was gering. Te gering om ieder zo zijn rol te laten spelen. En ik heb nog niet eens zelf op die knop gedrukt. Was slechts toeschouwer, ten hoogste figurantje op de achtergrond, de trigger. No more no less. Ik merk dat mijn rode knop meewarigheid, medeleven en haast medelijden in mij heeft opgeroepen. Wat maakt het ook uit? Ieder speelt zijn rol. Is zoals hij is. Op het toneel van het leven, of in de zaal. Het is spel. Blauw (ont)waakt, Grijpertje graait. En ik sta erbij en kijk ernaar.

Anekdote “blauwe rups voor de pisbak”

Een paar jaar geleden is bij ons de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd. Dat speelde ook in Italië. Voor dat soort ingrepen krijg je niemand enthousiast. En de Italianen helemaal al niet. Stakingen, protestmarsen, opstootjes. Het toeval wilde dat we op dat moment met een groep van 30 enthousiaste Romegangers daar ook wat van meekregen. We bezochten het nationaal monument van Italië. Van Victor Emanuel II. Een hagelwit neoklassiek monument dat maar amper 100 jaar oud is. En dat met vele bijnamen door het leven gaat. De een nog sierlijker dan de ander. Vittoriano, Altare della Patria (Altaar van het Vaderland), Macchina Scrivere (de Typemachine), Torta di Zucchero (de Suikertaart), Torta Nuziale (de Bruidstaart), en de mooiste van allemaal, Pisciatoia Nazionale (het Nationaal Urinoir of de Pisbak). Nou, en het dreigde ook echt een pisbak te worden! Op onze dag van bezoek had zich een grote demonstratie op de langsgelegen Via dei Fori Imperiali gevormd. Rode vlaggen, spandoeken, geroep en geschreeuw, spuitbustoeters en –sirenes. Een leven als een oordeel. Wij aan de voet van het monument, met de rug tegen het hek. De menigte dreigend oprukkend, in onze richting. Ongetwijfeld niet tegen ons gericht, wellicht ter bezetting van de Pisbak. Maar toch. Op hetzelfde moment het ritmisch gestamp van gedrilde laarzen. Een schril fluitje. De meute houdt in. De laarzen komen de hoek om. Een peletonnetje gehelmde uniformen schuiven in looppas tussen het oproer en het monument in. In een langgerekt donkerblauw lint. Manshoge plexiglazen schilden en grote knuppel in de hand. Polizia di Finanza lees ik. Begrijp niet het verband tussen financiën en oproerpolitie. De gepantserde blauwe rups laarst door. Weer dat fluitje. De rups komt tot stilstand maar blijft gedisciplineerd doormarcheren. Looppas op de plaats. Ik tel pakweg tachtig helmen. Een handje vol. Net de omvang van een klassieke centurie in een Romeins legioen. Het fluitje, nog een keer. De segmenten van de rups draaien een kwartslag naar de menigte, rug naar ons. En nog steeds looppas op de plaats. De geordende blauwe laarzen duidelijk hoorbaar tegenover de rode kakofonie. Voor de vierde keer het fluitje. Laarzen stoppen. De schilden landen met een dreun. Eén grote transparante muur. Het protest houdt de adem in. Deinst terug. Ingehouden spanning, gewapende vrede? De blauwe tachtig staan stil, doen niets. Nog niet. Met deze jongens valt niet te spotten. Maar dat was toen ook al zo. Bijna 2.000 jaar geleden. De tijd staat stil. Al die tijd al. Rood is blauw geworden. De blauwe Presidentiële Polizia di Finanza en de rode Keizerlijke Praetoriaanse Garde vloeien voor mijn ogen ineen. Zo ook het rode oproer van nu en de hongerige meute van toen. 2.000 Jaar, alsof het niets is. De geschiedenis herhaalt zich. Er is niets veranderd. Behalve wij en de Pisbak. Want die was er toen nog niet. En wij trouwens ook niet.

Anekdote “kippenvel”

Rome loopt over van mensen met tijdelijk verblijf. Deze metropool heeft 4 miljoen inwoners maar geeft per jaar aan vele miljoenen mensen meer tijdelijk onderdak. Merendeels toeristen, uit eigen land maar ook van ver daarbuiten. Toeristen zijn dan de beter gesitueerde soort bezoekers. Je ziet ook veel minder bedeelden. De straatverkopers. Alles wat een creatieve geest aan onzin kan bedenken, brengen zij aan de man. Ik heb er bewondering voor. Met volharding lukt het hen aan mensen spullen te verkopen waar in het geheel geen behoefte aan bestaat. En waarvan iedereen de grootste twijfels heeft over de kwaliteit. Jaren geleden heb ik kennis gemaakt met een nieuw komend directeur Verkoop. Je weet wel, zo’n fast guy. Strak in het pak, praat snel, loopt over van engelse termen. Heb hem verteld dat gevoel voor realiteit en betrokkenheid met zijn mensen het beste is wat hem zou kunnen overkomen. Dat had hij, meende hij stellig. Naar zijn inwerkprogramma vragend bleek van niet. Hem had ik graag een weekje straatverkoper in Rome gegund. Met als target – ik begin ook al zijn termen over te nemen! Bah! – een grote doos fluitjes, ploffende snotballen, wegwerpzonnebrillen en dergelijke verkopen. Enige bescheidenheid had hem gesierd.
Rome kent nog meer tijdelijke kostgangers. Spuitbuskunstenaars, straatartiesten, in vele soorten en maten. Schilderijen, toneel of muziek. Voor een ongevraagd en ondankbaar publiek. Vaak zit de sleet erin. Het echte vuur is gedoofd. Het is een kunstje, een riedeltje. Twee vingers in de neus en ogen dicht. Gaan met de bekende banaan. Je doorziet het. Maar soms is er de vinger van God. Of van Michelangelo? Kijkt de Muze mee. Frisheid en originaliteit. Dat geeft fascinatie, opwinding. Echt kippenvel.
Tot slot de rondhangers, bedelaars. Zigeunermoedermeisjes, gehandicapten, verwaarloosde baardmannen, pickpockets, gestranden, kartonnen doos bewoners. Klinkt misschien minachtend. Dat is net niet de bedoeling. Ik zeg dit met respect voor ieder mens maar juist met begrip en medeleven voor achtergrond en situatie. Allen willen delen met beter gesitueerden. Begrijpelijk. In ruil voor een zegen, een dankwoord. Of gewoon voor niets. Want allen moeten eten. Sommigen drank. En iedereen wil onderdak. Zoals elk ander. En doen daarvoor hun ding. Hoe weinig het ook mag zijn. Soms gespeeld, soms oprecht. Het onderscheid is moeilijk te maken. Act or reality? Maar soms is er de vonk van oprechtheid, echtheid. Je doorziet de bittere ellende. Ik heb het meegemaakt. Dat is schrikken, shocking. Tranen in je ogen. Grijp je je portemonnaie? Ik nam er ooit een mee naar een broodjeszaak. Gaf eten en drinken. Dan die dankbare ogen. Dat kortstondige geluk. En óók dat geeft kippenvel. Alleen van een andere soort.

Anekdote “overstroomd”

Sint Pieter, een warme zaterdagochtend. Plein en kerk stromen over van de mensen. Dat is altijd zo. Nu weer. Maar nu zijn het internationale parochies, verenigingen, fanfares die met opgetogen gezichten zich in het zweet zingen en muziek maken. In de verte vanuit de basilica doet ook het orgel zijn best en staat te zweten. Zo gaat dat op dagen voor genodigde groepen gelovigen. Kerk niet toegankelijk voor gewone volk. Dat bidt niet, laat staan georganiseerd. Vergaapt zich alleen. Aan pracht, praal en rituelen. Rugzaktoeristen. De Vaticaanse basiliek, a real must see. Maar niet deze ochtend. We gaan. Om later die dag terug te komen.

Teruggekeerd zien we dat de groepen zijn uitgebeden en uitgezongen. De laatste voldane gezichten lopen van het plein. Plaats makend voor ons, rugzakkers. Hopelijk zijn de gebeden verhoord. Allemaal. Dat is niet zeker, je weet het nooit. Maar de hemel spreekt wel, een paar bliksemflitsen, regen, druppels, groot als eieren, warm en zacht. Een verademing. Totdat de hemel wel heel erg dankbaar blijkt. De vele druppels overstromen het Sint Pieters plein. Maar het plein stroomt op hetzelfde moment ook weer leeg. De mensen vluchten. Een echte ontstroming. De rugzakkers schuilen, ontvluchten de hemelse dankbaarheid. Andermaal wordt Christus niet begrepen. Alleen een handjevol dappere die hards blijft over. Wij. En een jonge priester. Oostenrijker blijkt dadelijk. 30, 32 jaar, kort donkerblond baardje, open lach, sprankelend blauwe ogen achter een frameloos brilletje. En geen paraplu. Vergeten. Op zijn college laten liggen, zegt hij vrolijk. Kijkt mij uitnodigend aan. Twee mensen kunnen ook onder één paraplu, zeg ik, zeker als een van hen dienaar van God is. Hij lacht. En komt dicht naast mij lopen, samen onder mijn rode paraplu. Rood, de kleur van liefde, naastenliefde, en nu letterlijk. Samen op weg. Over basaltkeitjes, de marmeren trappen op naar boven, naar God. Of ik niet naar mijn groep moet, vraagt hij me. Nee, die wacht wel, zeg ik. Eerst Gods dienaar droog op zijn plaats van bestemming afleveren. 20 meter verder droge veiligheid. We nemen afscheid, geven elkaar de hand. Zeggen niets. Hij kijkt mij in de ogen. Dankbaar, vrolijk, maar vooral heel lang en intens. Als in mijn ziel. Ik kijk terug, in zijn ogen. Even lang en even intens. En nu overstroom ik. Vreugde, dankbaarheid, tranen. Kijk ik in de ogen van een dienaar? In die van een engel? En dat baardje dan? Van zijn baas, misschien? Christus himself? Dan is hij weg, en ik ben confuus. Wankel naar mijn groep. Sprakeloos. En dat overkomt deze Romegids zelden. Ze zien het. En laten mij zo, voor even. Overstroomd.

Anekdote “de hemel huilt”

Woensdag 31 augustus in Rome. Bewolkt weer, maar goed van temperatuur. De San Lorenzo. Kerk van de doden. Bij de ingang van een van de grootste en bekendste kerkhoven van Rome, Verano. Uitvaart in de San Lorenzo is een continue bedrijf. Ik zag er tweeëneenhalf in anderhalf uur tijd. En de twee eerste heel verschillend. Nummer 1: een priester, bloemen, begrafenisonderneming, de auto, amper 25 belangstellenden en uiteraard de dode. In een kist en in de hoofdrol. Zonder respectloos te willen zijn – nisi bene mortibus – een fluitje van een cent. De tweede werd anders, heel anders. Het begon wel met alles hetzelfde, zij het alles minstens in 20-voud. Verder een portret van de overledene, een echte aristocraat, letterlijk en figuurlijk een vooraanstaande. Hij had (en heeft ook nu) veel belangstelling. Merendeels ook vooraanstaanden zo te zien. Grote dure auto’s. “Fare bella figura” ofwel: wie het breed heeft laat het breed hangen. Moest om diverse redenen goed in de kijkerd hebben gestaan. En nu weer.
Dan onweer, en een klap. Ik loop naar buiten en zie zwarte wolken voorbij razen. Windvlagen. Een stortbui. Begrafenisauto tot zijn assen in het water. Afvoeren werken onvoldoende. In de lager gelegen achteringang van de kerk begint het hemelwater binnen te stromen. In twee minuten is die vol. De 3 afvoerputjes worden volledig overrompeld. En de hemel stroomt verder, de kerk zelf in. Mensen gaan mompelen en trekken hun voeten op. De priester verwelkomt de hemel. Applaus. Ja, de dode had blijkbaar ook de aandacht van de engelen. Zij komen letterlijk afscheid nemen. Huilen mee met de levenden. Bijna tot het altaar komen ze. In ieder geval tot aan de dode in zijn kist. Zij raken hem aan, maar geen afscheid. Een verwelkoming juist, zo lijkt het althans. Als hij het goed heeft gedaan bij leven. Maar daarover gaat Christus. Door het hemelwater wadend wordt de kist de kerk uitgedragen. Weg van de levenden. Op naar hemel. Misschien. In ieder geval mee met de engelentranen. Het onweer is overgetrokken. De tranen staan in de kerk. De dode gaat weg. Levenden blijven achter. Met natte voeten. Zo gaat dat. Sometimes you win, sometimes you loose.

Anekdote “muziek voor alle goden”

Een nazomermiddag. Half 6. Op het Piazza della Rotonda schijnt een zacht zonnetje. 26 graden. Terrassen zitten vol, mensen van alle kleuren en gezindten komen en gaan. Centraal staat het Pantheon, de oude tempel van “alle goden”. Een melodramatische gitaar klinkt warm met “time after time” waarmee onder andere Cindy Lauper furore maakte. Een wat grijzende , magere speler laat zo’n vingers soepel over de snaren glijden. Iets in zijn bebrilde gezicht voorspelt onheil. Ook al gaat hij intens op in de warme muziek, zijn blik is stuurs. Wat wolken trekken voor de zon. Een nieuwe artiest meldt zich met een hoog opgestapelde steekwagen. Wat woorden en gebaren worden gewisseld. Op horloges gewezen. Cindy komt voor de ogen en oren van de mensen en alle goden tot een abrupt einde. Beide kunstenaars lopen naar een van de vele politiewagens, 4 witte, een donkerblauwe ME overval auto en een groene jeep. De goden worden goed bewaakt hier. Niet nodig, want die kunnen best voor zichzelf zorgen. Er wordt geruzied, veel gebaren, zo gaat dat in een zuidelijk land. Ik tel 10 dienders in 5 verschillende uniformen. Zie ook 2 europese versies van Kalashnikovs. Dan moet het zo opgelost zijn zou je denken. Nee, een nieuwe auto met zwaailicht maar zonder uniform stapt samen met zijn mobieltje uit. Begint officiële papieren van de straatmuzikanten te controleren. Ondertussen blijft hij ook met zijn mobieltje spreken. Documenten gaan terug naar de rechtmatige eigenaren. Er wordt weer veel gewezen en gepraat. Het publiek staat vragend te klappen maar is machteloos. Uniformloos beslist, terwijl de 10 Uniformen schouder ophalend verder figureren. De kunstenaars pakken in en gaan ieder huns weegs. Mopperend en mokkend. De zon komt weer tevoorschijn. De muziek is weg. De goden kijken toe. Iedereen heeft verloren. Het had zo gezellig kunnen zijn. Voor het Pantheon. Een mooie nazomermiddag. Nou ja, iets minder mooi.

Anekdote “bruiloft”

Wel, beste kijkers / lezers, morgenvroeg naar Rome. Dit keer niet met een groep. Maar in mijn eentje. Een vakantie. Maar een paar dagen. Tot vrijdag 2 september. Dwalen door Rome. Heerlijk met goed weer. Maar niet niksen. Ik heb voor mezelf een programma opgesteld. Klinkt heftig maar dat is het niet, hoor. Ik wil graag een paar dingen gaan bekijken. Zoals La Chiesa Costanza. De kerk en het mausoleum van Constantia, de dochter van keizer Constantijn de Grote. Moet je in de 1e helft van de 4e eeuw na Christus plaatsen. Dat kerkje ligt wat buiten het oude centrum. Een klein 8-hoekig kerkje, vaak gebruikt voor huwelijksplechtigheden.
Een jaar of twee geleden was ik er ook. Toen stond een huwelijksmis op het punt om te beginnen. Paar klerenkasten met grote zonnebrillen op, in een te net en te strak pak en een moeilijke blik stonden naar het niets te kijken, waakzaam of elk moment de hemel op hun pet kon vallen. Ben toen wat terug om de hoek in de schaduw gaan zitten. Kon toch niet brutaal in die kerk als een toerist gaan rondkijken als een trouwerij plaatsvond, nietwaar? Zat nog maar net of er kwamen weer 3 feestgangers langs. Een oudere man en weer 2 klerenkasten, hard pratend. Kennelijk wisten ze niet waar de meeting met God was georganiseerd, want ze keken zoekend om zich heen. En toen kregen ze mij in het vizier. Ik in korte broek, rugzak, boek, duidelijk een toerist. Hoe zou zo’n buitenlandse sukkel dat achteraf kerkje nu kunnen weten? Maar toch durfde de oudere man het aan. Waarom ook niet? Hij had tenslotte 2 klerenkasten en ik maar een rugzak en een boek. En dan ook nog in het Italiaans: “Dove e la chiesa?” klonk het bars. “A sinistra!” was mijn pronte antwoord. Zonder zich over dit welluidende antwoord te verbazen volgden zij mijn instructies op en sloegen linksaf. Op weg naar de huwelijksplechtigheid. Op weg naar een afspraak met God. Zouden ze tegen Hem ook zo bars zijn? Ach, God heeft soms bijzondere kostgangers.

Anekdote “klantvriendelijkheid”

Hoe ver gaat klantvriendelijkheid? Of moet je het noemen klantgerichtheid? Dat hangt uiteraard af van de afhankelijkheid van een bedrijf van zijn klanten. Die kunnen soms van levensbelang zijn. Bij non profit instellingen ligt dat wat anders. Bij monopolisten zoals een belastingdienst is er geen afhankelijkheid van klanten. En toch ook daar zie je grote stappen in de afgelopen 10 jaren naar klantgerichtheid.

Maar hoe is dat nu bij een hobbyist? Zoals wat ik doe. Uit vrijetijdsbesteding en hobby Rome reizen organiseren. Ik hoef er niet van te bestaan. Daarom zou de logica ingeven dat de klantbewustheid of klantvriendelijkheid veel minder of geringer zou moeten zijn dan bij commerciële bedrijven. Maar de logica heeft het niet altijd bij het rechte eind. En dat is nu niet zoals ik Rome reizen organiseren beleef. Wellicht komt dat ook doordat de drijfveer van financiën en voortbestaan plaatsmaken voor het plezier om er iets leuks en moois van te maken. Voor de ohhhh’s en ahhh’s van de Rome gangers.

Mij overkomt die drive iedere keer opnieuw. Onlangs nog. In september ga ik met een groepje naar Rome. Voor deze reis kreeg ik de vraag of ik rekening kan houden met een gluten allergie. Met die vraag had ik niet eerder te maken gekregen. Dus op zoek naar restaurants in Rome die een glutenvrij menu aanbieden. Ik heb er een redelijk aantal gevonden. Nou, dat viel me niet tegen. Maar nu wil het toeval – wat heet toeval! – dat ik een dag of vijf voordat ik met deze groep naar Rome ga, zelf ook een weekje in Rome ben. En dat vind ik een mooie gelegenheid om eens langs een paar van die restaurants te lopen en er een enkele aan te doen. Als een soort verkenning. Klantgerichtheid? Tja, ik zie een commerciële reisorganisatie dat nog niet doen. Zien jullie het al als slogan? “Uw reisleider onderneemt vooraf een verkenningsreis om op speciaal verzoek glutenvrije restaurants te bezoeken en op kwaliteit te selecteren!”. Nee, zo heftig is het niet. Zoals ik al zei, meer toeval. Maar het is vooral ook een drive om er iets bijzonders en leuks van te maken voor degenen die met me meegaan. Daarvoor is het ook een hobby………..

Anekdote “gymnasium IV”

Op dit moment organiseer ik voor kleine groepjes (maximaal 10 deelnemers) reizen naar Rome. Een aantal jaren geleden ging ik nog samen met Jacques Maas met grote groepen naar Rome. Evenals nu zat bijna altijd het Colosseum in het reisprogramma. De Rome-ganger vindt dat hij dat gezien “moet” hebben. Geen probleem, dus standaard een bezoek aan dit kolossale theater. Daar aanbeland vertellen we wanneer en waarom dit gebouwd is. We geven aan wat er zoal plaatsvond op een dagje Colosseum. Bepaald geen picknick of uitstapje voor tere zieltjes. Maar we vertellen ook over bouwstijlen en het grote logistieke vermogen en inzicht van de oude Romeinen. Zo hebben de toegangspoorten nummers die correspondeerden met de kaartjes die aan het volk werden uitgedeeld. Dus wist iedere Romein bij welke van de 80 poorten hij naar binnen moest en aan het einde van de dag er weer uit moest. Heden ten dage zijn op de meeste poorten de nummers nog steeds goed leesbaar. Zo staat op een poort “L” (dat is de Romeinse aanduiding voor 50), daarnaast een poort met”LI” (51), en daar weer naast een poort met “LII” (52). Vrijwel iedereen is daarmee bekend. En Jacques vertelde dan steevast, dat hij ook op schoolreisjes met middelbare scholieren, gymnasiasten, naar het Colosseum ging en hen vergelijkbare verhalen vertelde. En op een van die schoolreisjes met klas 4 van het gymnasium zag een van de leerlingen kennelijk het licht en merkte snugger op: “Zeg meneer, dus toen kenden ze ook al Romeinse cijfers?”

Anekdote “gendarmerie”

In Rome kom je altijd wel bijzondere situaties tegen. Zo zag ik een paar jaar geleden hoe twee leden van de gendarmerie een lastige klant van een broodjeszaak tot de orde riepen.
Het was ‘s avonds, ongeveer tegen een uur of tien. Ik zat met mijn collega Jacques wat te drinken in die zaak. Komt daar een verlopen sloeber, redelijk aangeschoten, hoedje op één oor, met bombarie binnen. Meneer moet gratis koffie en een broodje hebben. Nou zijn die broodjeszaken tegen sluitingstijd niet flauw en geven dit soort “klanten” dan overgebleven broodjes mee. Maar dit liep de spuigaten uit. De manager had buiten twee gendarmes zien staan. Een van de vele soorten uniform dienders die Rome rijk is. Niet groot maar wel potig, stevig bewapend en zeer beslist. De twee komen naar binnen, tikken de herrieschopper op de schouder en met een vinger gebaren ze hem mee naar buiten te komen. Hevig protesterend en gebarend sloft hij mee. Door de glazen wand konden we zien wat er buiten gebeurde. Onze zwerver werd letterlijk in de hoek gezet. Stond daar stevig te gebaren en tegen te pruttelen. Een van de gendarmes gebaarde met een vinger op de mond dat hij stil moest zijn en in de hoek moest blijven staan. Gedwee en verongelijkt kijkend stond hij daar met zijn hoedje in de hand. Maar hij had niet het lef uit de hoek te komen of weg te lopen. De gendarmes stonden een meter of tien verderop en letten helemaal niet op onze vriend. Deze politie (en ook de anders geüniformeerde collega’s van hen) hebben er flink de wind onder. Ze stralen stevige autoriteit uit. Met dit soort heerschappen ga je niet kuieren. Inmiddels was het gepruttel en gedoe bij onze zwervervriend voorbij en stond in zijn hoekje maar een beetje zielig voor zich uit te kijken. Na pakweg 20 minuten knipte een van de gendarmes met zijn vingers en gebaarde de afgekoelde zwerver dat hij kon vertrekken. Hij zet zijn hoedje op en vertrekt. Einde van de toneelvoorstelling. Prachtig om het vanaf een afstandje gade te slaan. Hoe anders zou dit verhaal in Nederland zijn gelopen. Maar ja, Rome is Rome. Dus anders.

Anekdote “in de slaapkamer van Augustus”

Een paar jaar geleden bezocht ik in het centrum van Rome met een van mijn groepen een kerk op het Capitool, een van de 7 heuvels waarop Rome is gebouwd. De Santa Maria in Ara Coeli, ofwel de Heilige Maria Kerk op het Hemelse Altaar. Het voert te ver om uit te leggen waar de naam vandaan komt. Deze Franciscaner kerk wordt bezocht om de Bambino, een beeldje van de jonge Jezus, gesneden uit olijfhout. Om de – naar mijn mening – misplaatste kristallen kroonluchters van de laatste Russische tsaar. En ook om de diversiteit aan bouwmaterialen, die zijn gebruikt.
Daarbij vallen vooral de zuilen die aan weerszijden van het middenschip staan op. Alle vormen, steensoorten, kleuren, lengtes en maten, met en zonder caneluren en stylobaten, kortom zo’n bonte verzameling dat het toch iets bijzonders heeft. Na de rondleiding geef ik groepen altijd de gelegenheid zelf nog wat rond te kijken en foto’s te maken. Die keer was dat voor mij mooi de gelegenheid om iets te onderzoeken dat ik ergens gelezen had maar niet kon geloven. Eén van de zuilen zou in de slaapkamer van de grote keizer Augustus himself hebben gestaan. En hij was te herkennen aan een inscriptie “a cubiculo Augustorum”. Na wat zoeken vond ik hem inderdaad; in de linker zuilenrij achteraan, naast de preekstoel. En de inscriptie was niet op gezichthoogte maar op een meter of 6 hoog. Als je het niet weet, vind je het van je levensdagen niet.
Het blijft toch opmerkelijk. Een kerk pas gebouwd in de 6e eeuw, in vele handen overgegaan, herbouwd en verbouwd. Augustus, de eerste keizer van Rome, ten tijde van de geboorte van Christus maar allang overleden toen Christus aan het kruis stierf. En 500 jaar later wordt daar de eerste versie van deze kerk gebouwd. En de toenmalige bouwheer wist met zekerheid dat hij een zuil uit de slaapkamer van Augustus te pakken had. Dat in een tijd dat de Romeinen wel wat anders te doen hadden dan de wereld te besturen: in die tijd ging namelijk het Westromeinse Rijk ten onder. Maar goed het blijft een mooi verhaal. En de zuil, die staat daar. Met de inscriptie “a cubiculo Augustorum”. Nog altijd. Voor wat waar is en wat het waard is.

Anekdotes ook op deze internetsite

Enkele weken geleden plaatste ik als bericht hier, dat ik verhalen van mijn belevenissen in Rome en dierbare herinneringen aan die stad als anekdotes op mijn FaceBook pagina ging zetten. Van verschillende kanten heb ik ondertussen de reactie gekregen, dat men graag deze verhalen zou willen lezen maar dat men zelf geen FaceBook account had. Het per persoon per mail toesturen vond ik ook geen echt goede optie. Daarom ga ik deze anekdotes hier onder de rubriek “berichten” plaatsen.

Anekdotes op FaceBook

Sinds enkele maanden heb ik speciaal voor mijn Rome reizen een FaceBook account. Vrienden hebben dan een abonnement op toevoegingen aan de tijdlijn. Daarop plaats ik met regelmaat verhalen en anekdotes over hetgeen ik in Rome heb meegemaakt. Sommige zijn vrolijk of wat ironisch, andere zijn wat droevig, maar ze hebben allemaal iets bijzonders voor mij. Als u daarin bent geïnteresseerd kunt u naar mijn FaceBook via de link aan de linkerzijde van het scherm.